De rechtstreekse vordering van de onderaannemer: de mogelijkheid tot consignatie door de bouwheer nogmaals uitgesteld

De rechtstreekse vordering van de onderaannemer: de mogelijkheid tot consignatie door de bouwheer nogmaals uitgesteld

De onderaannemer kan zich, indien hij niet wordt betaald door de hoofdaannemer, krachtens artikel 1798 B.W. rechtstreeks tot de bouwheer wenden om betaling te verkrijgen. De bouwheer die geconfronteerd wordt met een rechtstreekse vordering kan geen (bevrijdende) betaling meer doen in handen van de hoofdaannemer. Hij kan enkel nog bevrijdend betalen aan de onderaannemer. Een bouwheer die dit principe miskent, loopt het risico om twee keer te moeten betalen (aan de onderaannemer en aan de hoofdaannemer).

De meeste bouwheren nemen dan ook - indien zij geconfronteerd worden met een rechtstreekse vordering waarover betwisting bestaat tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer - een afwachtende houding aan en gaan niet over tot betaling. De bouwheer stelt zich dan wel bloot aan intresten en eventuele schadebedingen. De niet-betaling door de bouwheer kan ook tot gevolg hebben dat de voortgang van de werf in het gedrang komt.


De wetgever wenste voor deze gevallen een oplossing te bieden. Sedert de wet van 11 juli 2013 bepaalt artikel 1798 B.W. dat, in geval van betwisting tussen de onderaannemer en de aannemer, de bouwheer het bedrag kan storten in de Deposito- en Consignatiekas of op een geblokkeerde rekening op naam van de aannemer en onderaannemer bij een financiële instelling. De bouwheer is hiertoe verplicht indien hij hiertoe schriftelijk wordt verzocht door de hoofdaannemer of de onderaannemer. Volgens deze nieuwe regel kan de bouwheer dus aan zijn betalingsverplichting voldoen door consignatie van het bedrag. De eventueel door de bouwheer verschuldigde intresten lopen desgevallend niet (verder op) en de bouwheer zal niet langer verplicht kunnen worden om een tweede keer te betalen.


De wet van 11 juli 2013 zou oorspronkelijk in werking treden op 1 december 2014. De inwerkingtreding van deze wet werd op 26 november 2014 voor de eerste maal uitgesteld naar 1 januari 2017. De wet van 25 december 2016 (BS 30 december 2016) stelt de inwerkingtreding van de wet van 11 juli 2013 opnieuw uit, dit tot uiterlijk 1 januari 2018.


Dit herhaaldelijk uitstellen van de inwerkingtreding van de gewijzigde regels inzake de rechtstreekse vordering van de onderaannemer, is een spijtige zaak. De wetgever stelt de inwerkingtreding uit omdat het nieuwe pandregister - een systeem via hetwelk het bezitloos pand publiciteit verkrijgt – nog niet operationeel is. Het niet operationeel zijn van dit register heeft evenwel geen invloed op de gewijzigde rechten van onderaannemers, zodat de wetgever zich hierop foutief beroept om de regels aangaande de rechtstreekse vordering op hun inwerkingtreding te laten wachten. Verder heeft de Koning de mogelijkheid om enkel de bepalingen betreffende de zekerheden van de onderaannemers inwerking te laten treden vóór 1 januari 2017 (of 1 januari 2018). De Koning hoeft daarbij niet te wachten op de inwerkingtreding van de overige bepalingen van de wet van 11 juli 2013.


Hilke Van Ostaeyen